Alle thema's (34) Auteursrecht (20) Collectief beheer (7) Contracten (7) Fiscaal recht (3) Live (2) Merkenrecht (2) Muziek audiovisueel (3) Naburige rechten (12) Ondernemingsrecht (1) Platenfirma's (1) Productie (2) Regelgeving (7) Sociaal recht (2) Uitgevers (3)
Een groepsovereenkomst regelt de samenwerking tussen artiesten die als auteurs en/of uitvoerende kunstenaars gezamenlijk muziekwerken creëren en/of uitvoeren. Het vormt de neerslag van hun afspraken inzake opnames en optredens, maar ook aangaande het financieel beheer en bepaalde (materiële en immateriële) eigendomsaspecten waar de groep als collectief onvermijdelijk mee te maken krijgt, zoals auteursrechten, naburige rechten en rechten op hun naam en logo.
Groepsovereenkomsten worden uitgebreid behandeld in het hoofdstuk 1 van het derde deel van Hier tekenen! (En let niet op de kleine lettertjes …).
Het synchronisatierecht komt als dusdanig niet voor in de Belgische auteurswetgeving. De rechtspraak ontwikkelde het voor situaties waarin een muziekwerk of een opname van een uitvoering daarvan aan een audiovisueel werk wordt gekoppeld (of waarin een muziekwerk of een opname van een uitvoering daarvan voor een ander doeleinde wordt ingezet dan dat waarvoor het oorspronkelijk was bedoeld – bijvoorbeeld in samenhang met een merknaam, of in reclame. Evengoed kan men echter betogen dat het synchronisatierecht een afgeleide is van het reproductierecht. En er is natuurlijk ook een link met morele rechten: een auteur of een uitvoerende kunstenaar kan de verbinding van zijn muziek met beeld ervaren als een aantasting van de integriteit van zijn werk of zijn opname.
Je vindt meer over het synchronisatierecht onder de titel ‘In sync‘, vanaf p. 478 in het boek Hier tekenen! (En let niet op de kleine lettertjes …). Die titel kadert in hoofdstuk 2 van het vierde deel van het boek, over het gebruik van muziek in audiovisuele producties.
Neen. Naast het auteursrecht op de composities die met de beelden van een film, een televisieprogramma of een commercial zouden gesynchroniseerd worden, zijn er immers ook de naburige rechten die berusten op de opnames van de respectieve uitvoeringen van die composities. Aldus is ter zake ook de toestemming van de mastereigenaars of producenten van die opnames vereist. Daarenboven beschikt Sabam niet over een alomvattend mandaat om synchronisatielicenties te verlenen, zodat mogelijk de uitgever van de beoogde composities rechtstreeks om toestemming moet worden gevraagd.
Nadere duiding over het gebruik van muziek in audiovisuele producties is te vinden in hoofdstuk 2 van het vierde deel van het boek Hier tekenen! (En let niet op de kleine lettertjes …). Het onderdeel specifiek gewijd aan synchronisatierechten met betrekking tot bestaande muziek loopt van p. 487 tot en met p. 491.
Hier vind je een bijzonder interessant overzicht van (de?) 50 (!) manieren waarop je als muzikaal creatieveling geld kan verdienen. Let wel: nuancering is nodig omwille van het Amerikaanse perspectief waarvan wordt uitgegaan, vooral dan gegeven de elders in deze kennisbank – zie Moet ik om een cover of een vertaling uit te brengen toestemming vragen aan de oorspronkelijke auteur(s)? – belichte praktijken in de USA op het vlak van collectief beheer van rechten. Die verschillen grondig van deze die we kennen in Europa.
De Europese richtlijn inzake auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt van 17 april 2019 is er onder andere op gericht de kloof te dichten tussen wat platformen als Facebook en YouTube aan inkomsten binnenrijven en het weinige dat daarvan gaat naar de makers van de content waar die platformen op teren. Ze gaat de geschiedenis in als de zwaarst bevochten en meest gemediatiseerde Europese richtlijn ooit. En dat voornamelijk omwille van het beruchte artikel 13, dat door sommigen (internetactivisten en YouTube op kop) werd ingehaald als de doodsteek voor internet en nefast voor het recht op vrije meningsuiting.
Door hernummering in de finale versie van de richtlijn werd artikel 13 uiteindelijk artikel 17. Dat moet er in elk geval voor zorgen dat aanbieders van onlinediensten als YouTube, om zich te bedienen van auteursrechtelijk en nabuurrechtelijk beschermd muziek- en audiovisueel repertoire, in de toekomst de toestemming zullen behoeven van de houders van exclusieve rechten: auteurs of hun uitgevers (of hun collectieve beheerorganisaties) en producenten. Daar zullen ze omvattende licentieovereenkomsten mee moeten aangaan, net zoals gebruikers in de ‘fysieke’ wereld. Het repertoire waarvoor geen toestemming is gegeven, zullen ze verplicht van hun platformen en sites moeten houden en halen. Voor nieuwe en kleinere aanbieders op de markt van onlinediensten zijn de regels met betrekking tot verwijdering van content milder.
Uitvoerende kunstenaars zitten niet in voorgaande opsomming: of ze nu acteur, hoofdartiest of sessiemuzikant zijn, ze staan steeds hun publieke mededelingsrecht en hun recht van beschikbaarstelling af aan hun producent. Die zal hen daar een vergoeding voor betalen, maar zoals we weten is die – alleszins voor exploitaties online – niet fabelachtig. Collectieve beheerorganisaties van naburige rechten van uitvoerende kunstenaars en belangenbehartigers van artiesten pleiten er al lang voor om voor uitvoerende kunstenaars een bijzonder vergoedingsrecht te concipiëren: een billijke vergoeding vergelijkbaar met die in de reële wereld, maar dan voor online exploitatie. Het zal afhangen van de implementatie van de bepalingen van de richtlijn in het recht van de nationale lidstaten, of die remedie voor de lage vergoedingen uit streaming die we vandaag kennen het effectief zal halen.
Naast die van artikel 17, zijn ook de voorschriften voor de lidstaten in artikelen 18 tot en met 23 van de richtlijn van belang. Die moeten er in heel Europa respectievelijk voor zorgen dat auteurs en uitvoerende kunstenaars a) een ‘passende en evenredige vergoeding’ krijgen voor de exploitatie van hun werken en uitvoeringen, b) hun ter zake van die vergoeding transparantie wordt verleend, c) ze aanpassing van hun contracten kunnen eisen als de vergoeding die daar initieel in is overeengekomen ‘onevenredig laag’ zou zijn in vergelijking met de totale exploitatie-inkomsten van hun werken of uitvoeringen, d) ze beroep kunnen doen op een vrijwillige procedure voor alternatieve beslechting van geschillen inzake voornoemde transparantieverplichting en de aanpassing van hun contracten en e) ze op grond van een herroepingsrecht hun rechten kunnen terugnemen op werken of uitvoeringen die ze exclusief hebben overgedragen of in licentie gegeven, als die niet blijken geëxploiteerd te worden.
Op het eerste gezicht mooie uitgangspunten dus. De vraag is echter in welke mate de nationale wetgevers ze tegen de deadline van 7 juni 2021 zullen implementeren. De richtlijn laat aan de lidstaten namelijk best nog wel wat mogelijkheden om bepaalde categorieën van artiesten uit te sluiten of de draagwijdte van sommige artikelen uit te hollen. In ons land is de Raad voor de Intellectuele Eigendom (het cenakel dat de federale minister van Economie adviseert over wetgeving in het domein van de intellectuele eigendom) alleszins meteen na goedkeuring van de richtlijn aan bespreking van de implementatie ervan in het Belgisch recht begonnen. Op het moment van bijwerken van deze regels (op 27 juli 2021) was de Belgische staat evenwel nog steeds niet aan een definitieve implementatie toe. Zie aldus dit persbericht met betrekking tot de oproep van de Europese Commissie aan ons land, maar ook aan 22 (!) andere lidstaten, om van de omzetting werk te maken.
De Nederlandse tekst van de richtlijn inzake auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt van 17 april 2019 vind je hier. Voor nadere duiding en context verwijzen we naar pp. 541 tot en met 546 in hoofdstuk 5 van het vierde deel van het boek Hier tekenen! (En let niet op de kleine lettertjes …).
‘Collectieve beheerorganisatie’ (CBO) is de generieke term die gebruikt wordt in Europese regelgeving om een maatschappij aan te duiden die op collectieve wijze auteursrechten of naburige rechten beheert. Of, in het Engels: ‘collective management organisation‘ (CMO).
De Belgische wet spreekt echter sinds jaar en dag over ‘beheersvennootschappen’. Een collectieve beheerorganisatie opgericht in België moet namelijk rechtspersoonlijkheid bezitten en beperkt aansprakelijk zijn. In andere landen is dat geen dwingende verplichting. In Nederland bijvoorbeeld kan ook een stichting aan collectief beheer van rechten doen. Collectieve beheerorganisaties die niet zijn opgericht naar Belgisch recht kunnen niettemin in ons land actief zijn, door zich hier te vestigen of een bijkantoor te openen. Beide begrippen figureren zodoende naast elkaar in onze wetgeving – die reguleert dus zowel collectieve beheerorganisaties als beheersvennootschappen, zij het niet in gelijke mate. Duidelijk mag in elk geval zijn dat alle beheersvennootschappen collectieve beheerorganisaties zijn, maar niet alle collectieve beheerorganisaties beheersvennootschappen.
Meer hierover op pp. 160 en 161 van het boek Hier tekenen! (En let niet op de kleine lettertjes …).
In principe zijn vermogensrechten exclusief. Ze stellen de rechthebbende, en niemand anders, in staat om ‘ja’ of ‘nee’ te zeggen tegen het gebruik door derden van zijn werken, prestaties of vastleggingen. Maar die exclusiviteit is vatbaar voor inperkingen en eventueel ook uitzonderingen. In welke mate dat dat het geval is, verschilt van vermogensrecht tot vermogensrecht en naargelang de categorie van rechthebbenden.
Exclusieve rechten laten de rechtenhouder dus toe om een bepaald gebruik van het voorwerp van zijn auteursrechten of naburige rechten al dan niet toe te staan. Bij toestemming bepaalt de rechthebbende autonoom ook de (financiële) voorwaarden voor het gebruik, eventueel na onderhandeling met de gebruiker.
Vergoedingsrechten bieden de rechtenhouder in welomschreven gevallen een wettelijk gegarandeerde vergoeding, ook als hij zijn exclusief recht heeft overgedragen of er afstand van heeft gedaan, of als de wet bepaalt dat hij zijn toestemming tot het gebruik van het voorwerp van zijn auteursrechten of naburige rechten niet kan weigeren.
Uitzonderingen op auteursrechten of naburige rechten ten slotte maken dat een rechtenhouder zijn recht eenvoudigweg niet kan inroepen. Ze zijn wettelijk afgelijnd in aantal en reikwijdte.
In hoofdstuk 7 van deel I (van pp. 82 tot en met p. 100) van het boek Hier tekenen! (En let niet op de kleine lettertjes …) vind je meer toelichting bij dit onderscheid.
Morele rechten zijn gericht op de bescherming van het werk of de prestatie en op de erkenning van de auteur of de uitvoerende kunstenaar als titularis van de rechten op het werk of de prestatie. Ze zijn dus verbonden met de persoon van de maker of de vertolker. Producenten en omroeporganisaties beschikken dan ook niet over morele rechten.
Vermogensrechten zijn gericht op de vergoeding voor de verwerving of het gebruik van het werk of de prestatie door een derde partij. Auteurs, uitvoerende kunstenaars, producenten en omroeporganisaties beschikken over vermogensrechten en kunnen die tot op bepaalde hoogte afstaan of overdragen. Vermogensrechten worden ook wel eens patrimoniale rechten genoemd omdat ze deel uitmaken van het vermogen of het patrimonium van de rechthebbende.
In hoofdstuk 5 van deel I (pp. 56 tot en met 61) van het boek Hier tekenen! (En let niet op de kleine lettertjes …) worden morele rechten en vermogensrechten nader onder de loep genomen.
Het distributierecht is een afgeleide van het reproductierecht (naast het publieke mededelingsrecht één van de twee basisvermogensrechten in het auteursrecht en de naburige rechten). Het maakt de auteur en de uitvoerende kunstenaar, maar ook de producent en de omroeporganisatie, meester over de mate en de manier van verspreiding van hun werken, prestaties, vastleggingen en uitzendingen. Zij alleen kunnen ertoe beslissen om hun realisaties aan te bieden aan het publiek via de distributiekanalen van hun keuze – met die beperking evenwel dat wanneer dat eenmaal gebeurd is in één lidstaat van de Europese Unie, ze van daaruit ook verder verspreid mogen worden naar andere EU-landen, via doorverkoop bijvoorbeeld. Op dat moment is het distributierecht met andere woorden ‘uitgeput’: het kan geen tweede keer meer worden ingeroepen. De uitputting heeft alleen betrekking op de overdracht van tastbare voorwerpen waarin beschermde werken, prestaties, vastleggingen of uitzendingen (of kopieën daarvan) zijn belichaamd, en dus niet op transacties via internet.
Meer over het distributierecht is te vinden op pp. 77 en 78 van het boek Hier tekenen! (En let niet op de kleine lettertjes …).
Naburige rechten zijn het geheel van rechten van: (1) uitvoerende kunstenaars (acteurs, muzikanten, dansers, circusartiesten …); (2) producenten van fonogrammen/eerste vastleggingen van films; (3) omroeporganisaties – diegenen dus die respectievelijk een werk van een auteur of een variété- of circusnummer vertolken of uitvoeren, die vertolking opnemen of vastleggen en dergelijke vastleggingen uitzenden.
Voorwerp van de naburige rechten is naargelang de rechthebbende: (1) de uitvoering of de prestatie (voor de uitvoerende kunstenaar); (2) het fonogram/de eerste vastlegging van een film (voor de producent); (3) de uitzending (voor de omroeporganisatie). De houder van een naburig recht beschikt over het exclusieve, bij wet geregelde recht om zijn prestatie openbaar te maken en te verveelvoudigen.
De beschermingstermijn van de naburige rechten in Europa liep tot voor kort in het algemeen vijftig jaar. In 2011 zorgde een Europese richtlijn echter voor de verlening van die termijn tot zeventig jaar voor fonogrammen en de daarin vastgelegde muzikale uitvoeringen – dus niet voor eerste vastleggingen van films en de daarin vastgelegde acteerprestaties, niet voor niet-vastgelegde prestaties van uitvoerende kunstenaars in het algemeen en niet voor uitzendingen van omroeporganisaties.
Meer over het juridische wezen van de naburige rechten (en hun verhouding tot het auteursrecht) op pp. 44 tot en met 56 van het boek Hier tekenen! (En let niet op de kleine lettertjes …).
Producers zijn juridisch niet te aanzien als auteurs of uitvoerende kunstenaars. Dat betekent natuurlijk niet dat de inbreng van een producer van geen belang is bij de totstandkoming van een opname, of dat zijn invloed niet bepalend zou zijn voor de klank ervan. Maar om als prestatie van een uitvoerende kunstenaar aangemerkt te kunnen worden, moet die prestatie worden geleverd in het kader van de uitvoering van een muziekwerk, op het moment zelf van die uitvoering.
De prestaties van een producer vinden nu eenmaal niet plaats op het ogenblik van de uitvoering, maar hoogstens voorafgaand daaraan, of erna. Als de producer echter ook instrumentpartijen of vocalen voor zijn rekening neemt, zal hij zichzelf wel degelijk uitvoerende kunstenaar kunnen noemen. Of (co)auteur, als hij ook daadwerkelijk een bijdrage levert aan de muziek en/of de tekst van het muziekwerk dat wordt uitgevoerd met het oog op opname.
Meer over een en ander op pp. 409 tot en met 411 van het boek Hier tekenen! (En let niet op de kleine lettertjes …).
Nee. Het Hof van Cassatie bepaalde onder andere in een arrest van 10 november 2017 dat bedragen boven de bewuste drempel door de fiscus niet zomaar als beroepsinkomsten kunnen worden ingeschaald, louter omdat ze voortkomen uit de artistieke activiteiten van de auteur of de uitvoerende kunstenaar. Het hangt ervan af of de belastingplichtige die inkomsten voor de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid gebruikt of niet. Meer hierover op pp. 501 tot en met 504 van het boek Hier tekenen! (En let niet op de kleine lettertjes …).